Pagina's

woensdag 25 januari 2017

Flexibel met Flextensie: goedkoper kunnen we het niet maken

Anja Eleveld, onderzokster en wetenschappelijk medewerkster aan de Vrije Universiteit, heeft een artikel geschreven over de uitzendconstructie van het bedrijf Flextensie. Het is wellicht mogelijk dat de werkloze die via Flextensie werkt met succes voor de rechter een beroep kan doen op het uitgangspunt, dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst met alle daarbij behorende rechten. Hieronder volgt het artikel.
Flexibel met Flextensie: goedkoper kunnen we het niet maken
De afgelopen weken heeft een aantal landelijke dagbladen uitgebreid aandacht besteed aan de werkwijze van het bedrijf Flextensie (Trouw 29 december, NRC 20 januari en Volkskrant 25 januari). Vandaag (25 januari) wordt naar aanleiding van Kamervragen hierover  gedebatteerd in de Tweede Kamer.
Waar gaat het over? Flextensie is een bedrijf dat bijstandsgerechtigden uitleent aan reguliere werkgevers waar zij met behoud van de Participatiewet-uitkering en een bonus van €2,- per uur werkzaamheden verrichten. De inleenbedrijven betalen een vergoeding voor de uitgevoerde werkzaamheden.  Deze vergoeding wordt vervolgens verdeeld tussen Flextensie en de gemeente. Flextensie, deelnemende gemeenten en enige door de dagbladen geïnterviewde bijstandsgerechtigden benadrukken dat hiermee een opstapje naar regulier werk wordt gecreëerd. Tegenstanders menen dat bedrijven door deze werkwijze op een wel hele goedkope manier aan werknemers komen. Er zou sprake zijn van verdringing en ‘dwangarbeid’.
Als arbeidsrechtjurist vraag ik me af of en onder welke omstandigheden bijstandsgerechtigden die door Flextensie te werk worden gesteld, feitelijk werken op een arbeidsovereenkomst c.q. uitzendovereenkomst. Indien hiervan sprake zou zijn, dan maken deze bijstandsgerechtigden mogelijk aanspraak op het minimumloon en andere arbeidsrechtelijke bescherming.
Doel en uitvoering van de overeenkomst
Om te bepalen of sprake is van een arbeidsovereenkomst is, moeten we niet alleen kijken naar hetgeen de partijen bij het sluiten van de overeenkomst zijn overeengekomen, maar ook hoe hieraan uitvoering is gegeven. Zo luidt althans de standaardregel die is voortgekomen uit de rechtspraak. Toegepast op de Flextensie werkwijze kan gesteld worden dat niet alleen van belang is wat in een gemeentelijk besluit en/of een re-integratieovereenkomst is opgenomen ten aanzien van de re-integratieverplichting van een specifieke bijstandsgerechtigde, maar ook hoe aan dit besluit of aan deze re-integratieovereenkomst uitvoering wordt gegeven. Daarbij moet worden nagegaan of voldaan is aan alle elementen die we terugvinden in de definitie van de arbeidsovereenkomst uit artikel 7:610 van het Burgerlijk Wetboek (BW), namelijk loon, arbeid en gezag. Bovendien, zo volgt uit de rechtspraak, moet daarbij acht geslagen worden op alle omstandigheden van het geval in onderling verband bezien. In dit blog zal ik aan de hand van een bespreking van deze elementen in het kader van de Flextensie werkwijze betogen dat het niet is uitgesloten dat een arbeidsovereenkomst/uitzendovereenkomst met de kandidaat (bijstandsgerechtigde) is ontstaan nadat deze werkzaamheden is gaan verrichten bij een inlenend bedrijf (reguliere werkgever).
Loon
Het eerste element van de arbeidsovereenkomst dat ik hier wil bespreken is ‘loon’. Dit wordt ook wel gedefinieerd als de vergoeding die de werkgever aan de werknemer is verschuldigd ter zake van de bedongen arbeid. In de rechtspraak is de vraag aan de orde geweest of een bijstandsuitkering opgevat kan worden als loon. Tot nu toe is deze vraag ontkennend beantwoord: de verplichte deelname aan arbeidsactiviteiten in het kader van een Participatiewet uitkering dient te worden opgevat als een voorwaarde voor het verkrijgen van een uitkering, in plaats van een onmiddellijke tegenprestatie voor de verrichte werkzaamheden.
Een relevante omstandigheid met betrekking tot de werkwijze van Flextensie is evenwel dat aan de bijstandsgerechtigde een vergoeding van €2,- per uur wordt betaald voor de verrichte werkzaamheden. De hoogste rechterlijke instantie in het civiele recht  (Hoge Raad) heeft geoordeeld dat ook in het geval de beloning voor de verrichte werkzaamheden zeer laag is (bijvoorbeeld € 0,8 0 per uur), dit niet uitsluit dat hiermee is voldaan aan het element ‘loon’. Met andere woorden, een beloning van € 2,- per uur staat op zich zelf niet in de weg aan het aannemen van een arbeidsovereenkomst. Flextensie noemt de vergoeding van € 2,- per uur een ‘premie voor arbeidsinschakeling’ (zie NRC 20 januari). Hiermee lijkt Flextensie te willen aansluiten bij de benaming die artikel 10a van de Participatiewet geeft aan het bedrag dat wordt uitgekeerd ter bevordering van arbeidsinschakeling van bijstandsgerechtigden die werken op een een participatieplaats. Het feit dat een private partij een specifieke naam geeft aan de vergoeding sluit echter niet uit dat deze als tegenprestatie voor de door bijstandsgerechtigde verrichte werkzaamheden - en daarmee als loon - moet worden aangemerkt. De omstandigheden van het geval zullen hierbij leidend zijn.
Arbeid
Een andere vraag is of de bijstandsgerechtigde die activiteiten verricht in het kader van zijn/haar re-integratie ‘arbeid’ verricht in de zin van art. 7:610 BW, zeker nu deze activiteiten ook een leerelement bevatten. Een vergelijkbare vraag is in de rechtspraak  aan de orde geweest met betrekking tot de activiteiten die worden uitgevoerd in het kader van een stageovereenkomst. De rechter oordeelde in deze zaken dat niet snel sprake zal zijn van een arbeidsovereenkomst indien de door de stagiaire verrichte activiteiten vooral gericht zijn op het uitbreiden van de eigen kennis en ervaring.
De hoogste rechter op het terrein van het socialezekerheidsrecht (Centrale Raad van Beroep) heeft in de afgelopen jaren verscheidende malen geoordeeld dat, ook in situaties waar partijen formeel een arbeidsovereenkomst hebben gesloten ter re-integratie van de voormalige bijstandsgerechtigde,  niet was voldaan aan de wettelijke definitie van de arbeidsovereenkomst nu het element ‘arbeid’ ontbrak. De afgesproken ‘werkzaamheden’ bestonden in deze zaken uit sollicitatietrainingen en het zoeken naar vacatures, of uit arbeidswerkzaamheden die gericht waren op het gewend raken aan een normaal arbeidsritme en het omgaan en samenwerken met collega’s. De rechter achtte echter wel een arbeidsovereenkomst aanwezig, indien aan deze (re-integratie) werkzaamheden economische waarde toekwamen en ze niet waren gericht op het vergroten van kennis en het opdoen van werkervaring.
De Centrale Raad van Beroep heeft recent uitspraak gedaan in twee zaken waar een (voormalige) bijstandsgerechtigde een overeenkomst had gesloten met een re-integratiebedrijf dat door de gemeente was ingeschakeld om hem/haar te detacheren bij een reguliere werkgever. In de overeenkomst was vermeld dat het ging om een arbeidsovereenkomst. De Raad oordeelde dat, zolang betrokkene niet is uitgeleend aan een werkgever er geen ‘arbeidsovereenkomst (uitzendovereenkomst)’ tussen de betrokkene en het uitlenende reïntegratiebedrijf tot stand is gekomen. Pas op het moment dat betrokkene daadwerkelijk wordt uitgeleend aan een werkgever alwaar h/zij (productieve) arbeid gaat verrichten, komt een 'arbeidsovereenkomst (uitzendovereenkomst)' tot stand. Deze zaken laten zien dat onder omstandigheden de overeenkomst tussen een bijstandsgerechtigde en Flextensie aangemerkt zou kunnen worden als een uitzendovereenkomst, op voorwaarde dat de bijstandsgerechtigde daadwerkelijk wordt uitgeleend aan een reguliere werkgever waar h/zij arbeid verricht dat van economische waarde is.
Een belangrijk verschil tussen laatstgenoemde zaken en de Flextensie werkwijze is evenwel dat partijen de overeenkomst  een ‘arbeidsovereenkomst’ hadden genoemd en dat betrokkenen dienovereenkomstig het minimumloon  verdienden. Maar hoe zou de rechter oordelen indien de overeenkomst niet was voorzien van het etiket ‘arbeidsovereenkomst’, en evenmin het minimumloon was uitbetaald? Om deze vraag te beantwoorden is wederom de rechtspraak met betrekking tot leerstages relevant. Zoals eerder vermeld wijkt een stageovereenkomst af van een arbeidsovereenkomst in de zin dat in een arbeidsovereenkomst het leerelement voorop staat. De scheidslijn tussen een stage en een arbeidsovereenkomst is echter niet altijd goed te trekken. Belangrijke factoren zijn bijvoorbeeld de mate waarin de onderwijsinstelling zeggenschap heeft over de activiteiten die de leerling bij het bedrijf verricht en de mate waarin de activiteiten voor de partijen profijtelijk zijn. Ik kom hier aan het eind van deze blog op terug.
Gezag
Tot slot het element ‘gezag’. In het arbeidsrecht wordt een gezagsrelatie aanwezig geacht wanneer de ene partij het recht heeft om bindende instructies te geven aan de andere partij. In uitzendrelaties wordt vaak onderscheid gemaakt tussen de feitelijke gezagsverhouding (tussen de werknemer en het inlenende bedrijf ) en de contractuele gezagsverhouding (tussen de werknemer en de uitzendorganisatie). Bij de werkwijze van Flextensie is het niet op voorhand duidelijk hoe het zit met die gezagsverhouding. Van belang is bijvoorbeeld, of en hoe de gemeente invloed kan uitoefenen op de aard van de werkzaamheden van de bijstandsgerechtigde en de wijze waarop h/zij deze de werkzaamheden uitvoert.
Omstandigheden van het geval
Uit het voorgaande blijkt dat niet eenvoudig kan worden vastgesteld of bijstandsgerechtigden die door Flextensie worden uitgezonden om arbeid te verrichten bij een reguliere werkgever deze arbeid verrichten op basis van een arbeidsovereenkomst/uitzendovereenkomst. Het is mijns inziens met name niet helder of voldaan wordt aan de elementen ‘arbeid’ en ‘gezag’. Om hierover meer duidelijkheid te krijgen, dient kortgezegd gelet te worden op het volgende:
  • Wat staat centraal bij het verrichten van de werkzaamheden: het leren of het leveren van productie?
  • Wat is de zeggenschap van de gemeente en/of het door de gemeente ingeschakelde re-integratiebedrijf over het leerproces van de bijstandsgerechtigde?
Een gedeeltelijke antwoord op deze kernvragen kunnen we vinden in de algemene inleenbepalingen en de leveringsvoorwaarden van Flextensie (zie www.flextensie.nl), daarnaast heb ik via een Wob procedure inzage gekregen in een overeenkomst die is gesloten tussen Flextensie en een gemeente. Gezien de inhoud van deze documenten is het naar mijn mening niet uitgesloten dat sprake is van een uitzendovereenkomst of arbeidsovereenkomst. In de overeenkomst tussen Flextensie en de gemeente wordt bijvoorbeeld geen aandacht besteed aan leeraspecten. Het verdienmodel en het leveren van productie staat centraal. Zo wordt de ‘bediening van flexmarkten’ als doel geformuleerd en spreken partijen over de facturering van de ‘fee’ op een wijze dat is gerelateerd aan het wettelijk minimum loon en de loonwaarde van de kandidaat. Het leerelement staat wel centraal in artikel 1 van de algemene inleenbepalingen. Dit artikel stelt dat de inzet van de kandidaat plaats vindt in het kader van zijn re-integratie en dat de opdrachtgever de kandidaat daartoe stimuleert bij het ontwikkelen van zijn vaardigheden en werkervaring. Maar hier blijft het bij. De overige bepalingen wijzen op de feitelijke gezagsrelatie (lijkt te liggen bij de inlener ofwel reguliere werkgever) en de contractuele gezagsrelatie (lijkt te liggen bij Flextensie). De door Flextensie gehanteerde leveringsvoorwaarden zijn bovendien in grote lijnen gelijk aan de leveringsvoorwaarden die gehanteerd worden door de grootste brancheverenigingen voor uitzendbureaus, de ABU en de NBBU.
Ten aanzien van de leveringsvoorwaarden van Flextensie springen verder twee bepalingen in het oog. In de eerste plaats verplicht artikel 8 d de inlener tot betaling van een vergoeding aan Flextensie indien hij een arbeidsovereenkomst met de kandidaat (bijstandsgerechtigde) wenst aan te gaan. Een dergelijke verplichting lijkt me eerder belemmerend dan bevorderend voor de re-integratie van bijstandsgerechtigden naar regulier werk. Op grond van een tweede (nogal merkwaardige) bepaling uit de leveringsvoorwaarden (artikel 6 d) eindigt elke opdracht van rechtswege op het tijdstip ‘dat Flextensie Nederland de arbeidskracht hun arbeidsovereenkomst met Flextensie Nederland opzeggen’. Afgezien van de vraag of deze zin grammaticaal gezien juist is, lijkt Flextensie de bijstandsgerechtigde een ‘arbeidskracht’ te noemen die met Flextensie een arbeidsovereenkomst is aangegaan.
Echter voor een definitieve beoordeling van de vraag of een arbeidovereenkomst/uitzendovereenkomst is ontstaan dient, zoals uit de rechtspraak blijkt, acht te geslagen te worden op 'alle omstandigheden van het geval'. Geïnspireerd door het Logidex arrest waar de vraag aan de orde was of het bemiddelingsbureau Logidex dat leerlingen van een mbo opleiding plaatst bij stage werkgevers, een uitzendovereenkomst was aangegaan met de leerlingen, dienen de volgende omstandigheden meegewogen te worden:
  • Wat is  precies afgesproken tussen de partijen (gemeente, Flextensie, inlener en bijstandsgerechtigde)? Hier dient met name gelet te worden op hetgeen is afgesproken met betrekking tot het doel van re-integratie van de bijstandsgerechtigde.
  • In hoeverre controleert de gemeente of deze afspraken worden nagekomen?
  • In welke mate is het verrichten van de werkzaamheden in het belang voor de re-integratie naar regulier werk voor deze bijstandsgerechtigde, gezien zijn/haar werkervaring, opleiding, leeftijd en het voltooien van eerdere re-integratietrajecten.
  • Wie heeft het initiatief genomen tot aanmelding bij Flextensie?
  • Hoe is de plaatsing van de bijstandsgerechtigde bij het inlenende bedrijf tot stand gekomen?
  • Waar ligt de instructiebevoegdheid ten aanzien van de kandidaat (waaronder de duur van de plaatsing en in hoeverre is de duur van de plaatsing gerelateerd aan de leerdoelen)?
  • Worden kandidaten geplaatst op verzoek van bedrijven of worden bedrijven gezocht die bij de kandidaten passen?
  • Kan de gemeente de plaatsing van de bijstandsgerechtigde bij het bedrijf eenzijdig beëindigen?
Het laatste woord hierover is aan de rechter. Mocht de rechter - indien hierover zou worden geprocedeerd -  oordelen dat sprake is van een uitzendovereenkomst tussen de bijstandsgerechtigde en Flextensie, dan dient Flextensie de bepalingen uit titel 10 van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (de arbeidsovereenkomst) en de algemeen verbindend verklaarde Cao voor Uitzendkrachten (2012-2017) na te komen. Betekent dit dat een effectief opstapje voor bijstandsgerechtigden naar regulier werk om zeep wordt geholpen? Dat hoeft niet het geval te zijn. Opdrachtgevers zijn kennelijk bereid een vergoeding te betalen voor deze werknemers, afhankelijk van de loonwaarde van de betreffende werknemer. De Participatiewet biedt vervolgens de gemeente de mogelijkheid om een lage loonwaarde aan te vullen met loonkostensubsidie en door middel van een no-risk polis te voorkomen dat de werkgever financieel risico loopt bij ziekte van de werknemer. Dit neemt niet weg dat de kosten voor de werkgever waarschijnlijk hoger zullen uitvallen, nu voor deze werknemers loonbelasting en premies sociale zekerheid moet worden opgehoest. Daar staat tegenover dat met deze constructie (voormalig) bijstandsgerechtigden in ieder geval verzekerd zijn van arbeidsrechtelijke bescherming waar ze recht op hebben.
n.b. een meer uitgebreide versie van dit blog onderbouwd met rechtspraak en Kamerstukken zal worden gepubliceerd in een juridisch tijdschrift. Ik zal u via dit blog daarvan op de hoogte houden.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten